In ons land komen 17 verschillende zuivere soorten wilgen voor. Daarnaast zijn er vele bastaarden. Wilgen groeien het meest in een vochtige omgeving, en hebben altijd al een grote rol gespeeld in het leven van mensen. Dit vanwege hun buigzaamheid en lang meegaan. Men gebruikte wilgen om manden te breien. In de streek werden zij griendjes of katjeshout genoemd.
De dunne takjes werden wieskes of gertjes genoemd.
Er werden vlechtwerken van gemaakt waar tegen leem werd gesmeerd om zo muurtjes te maken. Zinkstukken van gevlochten wilgen om dijken te beschermen tegen het water. In onze gemeente zijn de wilgen zeker in het voorjaar enorm belangrijk tijdens hun bloeiperiode. Onze streek bezit maar weinig voorjaarsbloemen. De wilgenkatjes vormen een prachtige bron van stuifmeel en nectar voor de
insecten. Er zijn wilgen met alleen, licht groengrijze vrouwelijke of gele mannelijke bloemen.
Wilgen komen voor in lage struikjes tot wel 25 meter hoge bomen. De schietwilg werd vaak omgevormd tot een knotwilg. Het hout van knotwilgen werd als geriefhout gebruikt. In deze knotwilgen vormden zich gaten die bij bepaalde vogelsoorten in trek waren. Het katuiltje, steenuil, was de bekendste bewoner.
In de bast van de wilgen bevind de stof Salicylzuur die pijn stilt. Later werd deze stof chemisch nagemaakt en bevind zich in sommige pijnstillers.