N’en Anne broek, zo noemde mijn ouders de Vlaamse gaai. Soms hadden wij thuis een jonge Anne broek die we tam hadden gemaakt. Het volgende voorjaar, wanneer de hormonen door zijn lijf gierden, ging hij op zoek naar een soortgenoot van het andere geslacht. De Anne broek kon niet weerstaan aan de roep tot voorplanting. Ons vader nam mij meestal mee naar het Driehoekboske in buurt van de Bosstraat.
Daar bond hij met touwtjes wat jonge lijsterbesstruiken bij elkaar zodat die dichter waren en aantrekkelijker voor het bouwen van Anne broeken nesten. Begin mei mocht ik weer met vader mee om de dichtgebonden lijsterbessen te controleren, en altijd zat er wel een nest in een van die lijsterbessen. Ik mocht dan staande op zijn sterke schouders in het nest kijken.
Met een ondergrond van groen, en voorzien van zacht bruine stipjes de eieren tellen. Meestal lagen er 5 tot 7 eieren in het nest van takjes, aan de binnenkant gevoerd met dunne plantenworteltjes. De eieren hadden de grootte als die van een merel. Wanneer de jonge Anne broeken groot genoeg waren mocht ik er een uitkiezen om mee naar huis te nemen en groot te brengen.